Amsterdam heeft er een nieuwe attractie bij: een processie langs de herenhuizen in de Amsterdamse grachtengordel, waar ooit een gezin woonde, die zijn rijkdom mede aan de slavenhandel verdiende.
Daar sta je dan, bijvoorbeeld voor de huidige burgemeesters woning, en ze vertellen je dan: hier woonde eens een boef. Moet je dan een spandoek ophouden, waarmee je die man eens grondig de waarheid vertelt? Of zou je de hele grachtengordel moeten blinderen met kaasdoek, met bijvoorbeeld als tekst: opdat wij niet vergeten, deze huizen zijn door uitbuiters van het volk, waar ook ter wereld, gebouwd. De kerken dienen daarbij niet te worden overgeslagen.
Maar beter is natuurlijk dat wij 150 jaar afschaffing slavernij herdenken met het dichtplakken van etalages waar modieus textiel en hippe schoenen verkocht worden en we daarvoor foto’s gebruiken van de vrouwen en meisjes, die tegen een hongerloon onze behoefte aan een rijk gevulde klerenkast en respect afdwingende gympen betaalbaar houden. Het overtuigendst voor dat doel zijn natuurlijk de lijken van de ‘werkneemsters’ in een brandgevaarlijke fabriek te Bangladesh. Opdat we niet vergeten.
Maar anderzijds: we vergeten natuurlijk alles. Alle ontmenselijking, alle uitbuiting, alle onderdrukking, gepaard gaande met kindersterfte, hongerdood, verkrachting, marteling, epidemische ziekten en wat al niet, hier en nu, in het verleden en in het verre verleden. We kijken niet weerom. En als we het nu zien, praten we erover met hetzelfde gemak als over de aanvoerdersband van Wesley Sneijder.
Wie herdenkt nog het kinderwetje van Van Houten uit 1874, die het verbood dat kinderen voor hun 12de in fabrieken werkte, vaak zo’n 16 uur per dag, en nooit enig onderwijs genoten. Of de leerplichtwet uit 1901, die definitief een einde maakte aan de kinderarbeid en kinderen tot hun 12de op school hield. Of de woningwet eveneens uit 1901, die de opmaat was naar meer fatsoenlijke arbeiderswoningen. De nazaten van deze slachtoffers kennen zelfs de jaartallen niet meer, die enige verlossing van ontmenselijking inluidden. En het rijk zei nooit sorry. En het volk zocht goedkoop textiel.
Anno nu zijn er nog slechts twee ijkpunten die de gruwelen uit het verleden in leven houden: de afschaffing van de slavernij in 1863, die de slaven officieel vrij maakte en hen eindelijk enige burgerrechten gaf plus een onzeker bestaan als los arbeider; en de Shoah, de grootscheepse poging tot uitroeiing van de Joden in de 2de wereldoorlog. Leden van beide slachtofferpartijen claimen de grootste ramp te vertegenwoordigen, en ze menen ook dat de gruwel hen is aangedaan omdat ze Anders zijn. En daarom nooit zal eindigen. Het maakt hun lijden historisch onuitroeibaar, zoals wat betreft de Joden heel doeltreffend werd gedemonstreerd in een onlangs uitgezonden, Israëlische documentaire over de exploitatie van de eeuwig durende vloek op het Jodendom, en hun recht op maatregelen, zoals de bezetting van Palestijnse grond. Gecultiveerd slachtofferschap, wat het goed doet in relatie met schaamte, schuld- en meelijgevoelens ten opzichte van de Ander. Het kan niet anders of die ‘dader’-gevoelens moeten religieus van aard zijn. We smeken er genade mee af in de ogen van de wrekende God, genade voor ons alledaags egoïsme, voor alle gruwelen die wij en onze voorouders hebben voort gebracht en nog altijd voort brengen. Wij zijn zondig. De Ander is de onschuldige partij. We hebben haar nodig om te kunnen zondigen en te wenen.
Onze wens: dat men blootsvoets ter processie gaat op Keti Koti-dag.