Er was koffie, bier en niet te vergeten champagne, en er waren nootjes en evenmin te vergeten de bitterballen, in grote hoeveelheden. Het was een historische dag, zo sprak Joop de Haan, de directeur van het Projectbureau Bijlmermeer Vernieuwing, de man die ooit mee schreef aan een gemeentelijke nota in 1988, waarin gepleit werd voor het behoud voor de Amsterdamse buitenwijk, die ooit door haar De Stad van de Toekomst werd genoemd. En met hem wreven vele anderen vergenoegd in de koude handen, want nat en ijzig was het deze middag, 16 mei, waarop stadsdeel-voorzitter Tjeerd Herrema, in die gele knabbelaar mocht zitten om een stukje wit weg te scheuren, te zien op de foto, vlak naast het reclamedoek van de feitelijke sloper. Het was eindelijk zover, garage Kraaiennest ging nu definitief tegen de vlakte. Niets aan te doen, zo sprak stadsdeel-bestuurder Emile Jaensch, de Bijlmer was mislukt. En het was hem ook een grote vreugde dat hij bordjes met gedragsregels uit de garage had weten te redden, die bij bij deze gelegenheid met groot plezier overdroeg aan vertegenwoordigers van het BijlmerMuseum en het Amsterdams Museum. Altijd mooi die doekjes voor het bloeden. Sloop relikwiën, die vooral aan de grootse sloopdaad herinneren.
Hieronder nog de tekst die het BijlmerMuseum schreef om op genoemde, trieste dag voor te dragen, maar dat kwam er niet van. Dat stond niet in het draaiboek.
DE TEKST
Ik kan niet zeggen dat wij van het Bijlmer Museum verrast waren toen wij de uitnodiging ontvingen om op deze middag, dit tijdstip aanwezig te zijn, alwaar wij mochten aanschouwen hoe het zuidooster bestuurslid Emile Jaensch de sloop van garage/winkelcentrum Kraaiennest eindelijk geheel en al definitief zou inluiden.
Wij waren niet verrast, wij waren geschokt, hoewel wij hoeders van het Bijlmer erfgoed al vele aanslagen op die culturele beschaving van nog geen 50 jaar oud hebben zien voorbij komen.
Wij waren geschokt omdat we opeens weer klaar beseften dat de oorlog nog altijd door gaat, de oorlog tussen de makers van de toekomst, de staalharde mannen met spierballen, en de minnaars van een leefgemeenschap en een stedebouwkundige structuur die hen blij en gelukkig maakt.
Natuurlijk beseffen wij ook dat de Bijlmer ooit gebouwd is door eenzelfde soort, staalharde mannen, mannen van de vooruitgang, zoals Siegfried Nassuth, Joop den Uyl, en voor hen Cornelis van Eesteren, die Nieuw West bouwde, en Le Corbusier, de man die ooit voorstelde het centrum van Parijs te vervangen door een woud van woontorens in een eindeloos park met hoog opgetilde wegen. Mannen ook die plannen smeedden voor vernietiging van de Kinkerbuurt, de Pijp, Kattenburg, en de Jordaan, ter wille van rijke ingezetenen en een stralend stadshart.
De stad was niet van hen die er woonden, maar van hen, die haar wilden gebruiken, in naam van de toekomst. Zij verloren de strijd in de rumoerige jaren ’70, maar haalden daarna alsnog de victorie, toen submodaal en modaal zijn biezen pakten, de stad uit naar rustige nieuwbouwoorden, en jonge rijken hun oude buurten overnamen. Er kwamen majestueuze plannen voor de IJ-oevers en de Zuidas.
En er startte een nieuwe sloopbeweging, in de Bijlmer en Nieuw West waar teveel armen bij elkaar waren gekropen. Mensen die gelijk de ontoelaatbaren van voor de grote oorlog eigenlijk door niemand gewenst werden, zeker niet door de Woningbouwverenigingen en socialistische ambtenaren als Arie Keppler, die hen niet in een woningwetwoning wensten maar in speciaal gebouwde asobuurten, die rond en op het 17de eeuwse schandveld in Amsterdam Noord gebouwd werden.
Sloop maakt zich geen zorgen om wat het vernietigt. Sloop is een ideologie die met andere ideologieën afrekent. En zo gaat met de demontage (in de jaren ’90 het verhullende woord van Ronald Janssen voor de sloop van de Bijlmer) van garage/winkelcentrum Kraaiennest niet alleen een oude toekomstverwachting ten onder, een icoon van het BijlmerMuseum-gebied, maar ook een fantastische ruimte voor allerlei experimenten met klein ondernemerschap, overdekt parkeren, voor bijvoorbeeld de nieuwe Kleiburg – bewoners, en kunstvoorstellingen in de breedste zin, zoals die in het verleden door Fatform met groot succes ontwikkeld werden. Vele kansen worden stuk geslagen, terwijl in deze tijd van economische regressie en transformatie de tijd genomen moet worden om besluiten van een alweer overleefde ideologie – die van nieuwbouw en het snelle geld – te heroverwegen en paden te vinden naar faciliteiten die onze toekomst beter dienen dan het enorme grasperk dat na de sloop van dit gebouw overblijft en dat er nog jaren van zal getuigen, dat de slopers geen idee hadden, maar slechts het eigen gelijk eerden. ”
Het zij zo. Het spel is gespeeld. Wij zijn hier om een verloren verwachting te begraven. En wij zullen het gebouw een ereplaats geven in ons Museum.